✅ +5 miljoen YouTube views ✅ 14.211 scholieren maakten een account aan ✅ 17 jaar ervaring
Zit je in de bovenbouw havo of vwo. Deze formules zijn de basis voor een goed cijfer op je economie toets of examen.
Dit doe je zoals het berekenen van je gemiddelde cijfer voor economie. Voorbeeld:
Je hebt drie toetsen gemaakt met elk een afzonderlijke weging.
Toets | Weging | Cijfer |
T1 | 1 | 6 |
T2 | 2 | 7 |
T3 | 3 | 8 |
Totaal | 6 |
|
Het gemiddelde bereken je dan als volgt: 1 x 6 + 2 x 7 + 3 x 8 = 44 / 6 = 7,33
Dit gemiddelde wat we net berekend hebben is een samengesteld gewogen gemiddelde. Dit wordt veel in de economie toegepast. Ook de CPI (consumentenprijsindex) is een samengesteld gewogen gemiddelde. Check de volgende les over inflatie!
Beginbedrag x (1 + rentepercentage / 100) aantal perioden = eindbedrag
Denk eraan: als het rentepercentage per jaar is gegeven, dan wordt het aantal perioden ook in jaren uitgedrukt. Dus bijvoorbeeld €10.000 gedurende 6 jaar tegen 7% rente per jaar op een spaarrekening zetten levert een eindbedrag op van:
Eindbedrag = 10.000 x (1 + (7 / 100)) 6
Eindbedrag = 10.000 x (1,07) 6
Havo leerlingen hoeven deze formule vanaf het examen van 2022 niet meer te kennen. Vwo leerlingen nog wel. Check deze les over inflatie.
NIC = indexcijfer nominaal inkomen
PIC = indexcijfer prijzen
RIC = indexcijfer reëel inkomen
Belangrijk: in deze formule kan je alleen INDEXCIJFERS invullen, dus geen procenten!
De uitkomst van deze formule geeft aan met hoeveel procent de vraag verandert als de prijs met 1% verandert. Als de prijselasticiteit bijvoorbeeld -0,8 is, dan verandert de vraag met -0,8% als de prijs met 1% stijgt. Ik vind persoonlijk prijsgevoeligheid een beter woord dan prijselasticiteit. Als je de formule even vergeten bent kan je als ezelsbruggetje denken aan de QuarterPounder. Dan weet je dat je de procentuele verandering van de Q moet delen door de procentuele verandering van de P en niet andersom.
Arbeidsproductiviteit = totale productie in aantallen producten / aantal werknemers
Arbeidsproductiviteit = totale productie in Euro’s / aantal werknemers
Of
Indexcijfer loonkosten per product = indexcijfer loonkosten / indexcijfer arbeidsproductiviteit x 100
Bruto toegevoegde waarde = omzet – inkoop van grondstoffen – inkoop diensten van derden
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
Netto toegevoegde waarde = loon + rente + pacht + winst (dit zijn de beloningen voor productiefactoren)
Loonquote = loon werknemers / BBP x 100%
Winstquote = winst / BBP x 100%
Staatsschuldquote = staatsschuld / BBP x 100%
Algemene regel: quote betekent delen door het nationaal / binnenlandse inkomen of nationaal / binnenlands product (BBP). Je moet de quote niet verwarren met een quotum. Dat is namelijk een hoeveelheid goederen die maximaal mag worden ingevoerd.
S - I = spaarsaldo particuliere sector
B - O = overheidssaldo
E - M = saldo op de betalingsbalans
(S-I) + (B–O) = nationale spaarsaldo
M = geldhoeveelheid
V = omloopsnelheid
P = prijsniveau
T = reële productie
M x V = geldstroom
P x T = goederenstroom
Als er in de verkeersvergelijking van Fisher links iets stijgt (MxV), bijvoorbeeld de geldhoeveelheid M, dan moet rechts (PxT) ook iets stijgen. Meestal is dat eerste wat dan rechts stijgt de reële productie. Pas als de grenzen van de productiecapaciteit zijn bereikt gaan de prijzen omhoog (P neemt toe).
Top dat je deze formules hebt doorgenomen! Daar heb je zeker profijt van tijdens je volgende economie toets, schoolexamen en op je centraal examen.
Kan je nog meer hulp gebruiken? Klik dan op de onderstaande links
Online examentraining | 💥slagen voor 29,95💥